Ze wordt wakker in de schemering voor zonsopgang, en weet meteen waar ze is.
Seth ligt met zijn rug naar haar toe. Een paar rode lokken likken zijn nek en de ronding van zijn schouder.
Ze heeft nog nooit zo dicht bij een man gelegen die zo ver bij haar vandaan is.Klotsend de trage golven, heen en weer over het landschap van de tijd. Als de regen ophoudt, komt het zand en zucht het land vanuit de diepten.
Hij kijkt uit over de woestijn. De horizon is wazig en wil niet gezien worden. Zijn hart ook niet. Het kent zijn ketenen en aanvaardt hun gewicht.
Maar als de zon opkomt boven de duinen en de schemering haar roze sluier achter zich aan sleept, waait het lied van de kraanvogels over de vlakte naar hem toe. Dan weet hij waarom geen tempel of tombe hem ooit binnen kan houden.
© Jurgen Walschot |
Zij was het die de kaarsen had gedoofd en zonder een woord tegen hem aan was gaan liggen. Een schelp wilde ze zijn, om zijn kwetsbaarheid heen.
Wanneer is een god bang? Wanneer denkt een engel aan vallen?Zie je Seth, hoe de dood over mij waakt? De zachtheid van het duister, de omhelzing van de windels in een stille kist? Niets dan de herinnering aan duinen van roze en goud, een droom die werd geproefd maar nooit geleefd.
Hoe ver ben je doorgedrongen in het merg van dit land?
Hoe diep heb je gegraven, voor je op de botten stootte?Hij protesteerde niet toen ze haar armen om hem heen sloeg, en de wereld werd stil als het midden van een diepe poel. Vanwaar zij lagen, verspreidden de rimpels zich over het huis, de stad, en verder, de nacht in.
Hou van ons.
Wij zijn het enige wat ons nog overblijft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten